Op 7 juli 2007 heeft paus Benedictus XVI met het Motu Proprio ‘Summorum Pontificum’ de Liturgie volgens de rubrieken van 1962 (genaamd de Tridentijnse ritus) verklaard tot buitengewone vorm van de ritus van de Romeinse Kerk.
In mijn homilieën in de kapel van de Foyer Marthe Robin, en in conferenties, heb ik vanaf de tweede helft van augustus 2007 de mensen voorbereid op de invoering in onze Foyer-kapel van de ‘buitengewone vorm’, de H. Mis volgens de Tridentijnse ritus, in het Latijn. Ik baseerde mij veelal op de geschriften en de uitspraken van kardinaal Ratzinger, nu paus Benedictus XVI. Zo werd, vanaf het feest van Christus-Koning 2007, het H. Misoffer in onze kapel enkel nog gecelebreerd volgens de Tridentijnse ritus. Ik wil u hier een en ander geven uit mijn voorbereidende toespraken en homilies.
In de jaren ’60 verdween wat eeuwenlang vanzelfsprekend was geweest, in een chaos van nieuwe gedachten, nieuwe gebruiken en een nieuwe taal. De wereld had immers God de rug toegekeerd en zelf zijn paradijs van welvaart geschapen. We kunnen zeggen dat een ‘aards messianisme’, een aardse heilsverwachting de mensen vastspijkerde op de onmiddellijke, materiële realiteit. De ‘pijlers’ van de samenleving, het gezag, de godsdienst, de moraal en het geloof brokkelden stuk voor stuk af, zonder scrupules. De secularisatie, de verwereldlijking, is geleidelijk als een slopend vergif ook de Kerk binnen gedrongen. Het geloof en de eerbied ontsnapten niet aan vervaging en aan erosie. Alles wat edel en heilig is, werd in vraag gesteld. Terecht noemde kardinaal Ratzinger het een ongehoorde ‘crisis’ die het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) niet gewild heeft en ook niet heeft voorzien. Het Concilie, dat orde op zaken had willen stellen, verloor de controle. Men had gevaarlijk gedweept met humanisme, democratie en oecumenische dialoog.
Een uiterlijk teken van de crisis in de Kerk was de leegloop van de kerken, de massale uittocht van de priesters, het einde van de roepingen, de triomf van ‘alles is toegelaten’, het verlies van het zondebesef, de teloorgang van het geloof in- en de schroomvolle eerbied voor de H. Eucharistie. Dit laatste was de tol die betaald werd voor de protestantse inbreng die doordrong tot in het hart van de Kerk: de H. Eucharistie. Enkele kardinalen hebben hierop fel geprotesteerd. Want zij vreesden terecht dat de eeuwenoude Traditie en de Leer van de Kerk zouden aangetast worden. Kardinaal Ottaviani reageerde letterlijk: “De Liturgie moet als heilige grond beschouwd worden en dus met omzichtigheid behandeld. Had God Mozes niet gemaand zijn schoeisel uit te trekken toen hij naar het brandende braambos ging?”
Dit werd door de meerderheid van de aanwezige kardinalen beaamd. Van paus Paulus VI zijn de historische woorden bekend: “De rook van Satan is de Kerk binnengedrongen”. Paus Paulus VI leed heel erg onder die onvoorziene ontwikkeling en nasleep van het Concilie. Toen hij in 1976 stierf, werd hij opgevolgd door Paus Johannes Paulus I. Deze glimlachende, maar kordate paus, die onmiddellijk met de zuivering wou beginnen, stierf al na 33 dagen pausschap. De christelijke wereld stond versteld!
De hoofdtrend van de secularisatie was duidelijk: emancipatie door ontwijding. De mens moest bevrijd worden van de wijding, van het sacrale dat zijn hart openstelde voor het totaal andere, voor het absolute, het transcendente, het Goddelijke, en hij moest bevrijd worden van de tradities. Nochtans: tradities zijn als reddingsboeien. Ze zijn een houvast, waar men zich aan kan optrekken.
In de tijd na het Concilie maakte de ‘uniformiteit’ in de Liturgie plaats voor de ‘creativiteit’. Dan is de bal voorgoed aan het rollen gegaan in vele plaatselijke kerken in het Westen. Bisschoppen vroegen of hun priesters zich wilden aanpassen en democratisch hun parochie besturen. Het ging zover dat men mag spreken van een regelrechte desacralisatie. Alarmsignalen in die tijd waren: Eucharistische avondmalen in private woningen, profane muziek, Missen in burgerpak, eigenmachtig knoeien met de Eredienst, in één woord een profanering van het gewijde, een gebrek aan eerbied. Veel eerbiedwaardige schoonheid is verloren gegaan. En dat maakte de kerken niet voller, maar leger.
Degenen die de nieuwe Liturgie op papier hebben gezet “hakten letterlijk in de rijkdom van de liturgische symbolen, liturgische tekens en liturgische handelingen” en verstoorden de religieuze dimensie van de Eredienst. Zij hebben een explosie van chaotische Liturgie-experimenten in gang gezet en werden daarom het mikpunt voor aanvallen van terecht verstoorde, gechockeerde gelovigen. Nadien waren de ontwerpers-kardinalen van de vernieuwing zeer ontsteld over wat ze hadden teweeg gebracht en probeerden vaart terug te nemen, maar helaas, dat lukte niet meer. De vernieuwing van de Liturgie werd zo ‘het begin van de revolutie’.
Gebruiken, ook ongepaste gebruiken, worden op de duur gewoonten en na een tijd verdwijnt de alertheid en vervagen de intenties en de instelling, zodat het oneerbiedige na jaren niet meer aangevoeld wordt en de normvervaging zich ongestoord kan verder zetten. Het was niet alleen een verandering van vrome gebruiken. Zo wees de ‘vernieuwing’ ook op een verandering in de theologie, omdat zij ‘raakte’ aan het ‘voltrekken van de verlossing”.
Dat kardinaal Ratzinger 20 jaar na het Concilie nog eens moest herhalen dat de Kerk geen parlement is, toont aan hoe diep de sporen van de democratie het weefsel van de Kerk had aangevreten. Kardinaal Ratzinger zei: “De Kerk van Christus is geen partij, geen vereniging, geen club. Haar wezenlijke en onveranderlijke structuur is niet democratisch, maar sacramenteel en hiërarchisch”. Want de Kerk is het eigendom van Christus.
Het H. Misoffer is een Goddelijke Liturgie
De H. Mis is een ‘gemeenschappelijk offergebed’, met de hernieuwing van het kruisoffer van Jezus. Tijdens de H. Mis komt Jezus, vanuit de eeuwigheid in onze tijd en ruimte, tegenwoordig op het altaar. In de H. Mis is heel de ceremonie en zijn al de gebeden gericht op de grootsheid van dit Goddelijk offer dat zich sacramenteel, maar reëel voltrekt. In het Oosten noemt men het H. Misoffer ‘de Goddelijke Liturgie’. Daarmee drukt men uit dat ‘de mens’ er niet over kan beschikken, er niet aan mag tornen.
Een H. Misoffer steekt mijlenhoog uit boven elke andere vorm van gebed. Het werd eeuwenlang beschermd door de Pausen, die toezicht hielden dat het gevrijwaard bleef van elke persoonlijke toevoeging of weglating, wat een verminking of vervorming ervan zou betekenen. Wij hebben voor onze hoogste Godsverering, wat het Heilig Misoffer is, een heilige ruimte, een heilige tijd en bemiddelende symbolen nodig. En we scharen ons rond de priester. Men kan in zoiets groots niet willekeurig, naar believen te werk gaan. Want dit overstijgt het individu, het overstijgt de gemeenschap en de regionale kerk. Ik treed binnen in iets groters. Rituelen, kleding, houding en gebaren van de priester en de misdienaars, kaarsen en licht, bloemen, wierook, alles hielp mee ons mentaal met ons hart binnen te leiden in de mystieke sfeer waarin dit eucharistisch wonder ging gebeuren tijdens de consecratie.
Over het Eucharistisch gebed van de H. Mis schreef kardinaal Ratzinger het volgende in zijn boek “De Geest van de Liturgie”, uitgegeven in 1999: “Wie begrepen heeft dat het eucharistisch gebed de kern is van het Misoffer en daarom belangrijk, omdat die ‘oratio’ dat plechtig gebed ruimte biedt voor de ‘actio’ de handeling van God, alleen wie dit begrepen heeft, kan gemakkelijk inzien dat het er nu niet meer om gaat naar de priester te kijken, of in de richting van de priester te kijken, maar dat het erom gaat samen op te zien naar de Heer en Hem tegemoet te gaan… Het haast theatrale optreden van verschillende ‘acteurs’, wat men tegenwoordig vooral bij het aandragen van de offergaven meemaakt, gaat gewoon voorbij aan het wezenlijke. Als die enkele handelingen, die soms kunstmatig vermeerderd worden, de essentie van de Liturgie worden en de Liturgie ontaardt in een algemeen handelen, dan mist het eigenlijke Godsdrama van de Liturgie zijn doel en verandert in een parodie, dat wil zeggen, verandert in een spottende nabootsing.” (p.131).
In zijn biddend spreken, de ‘oratio’, spreekt de priester namens de hele gemeenschap, door Christus in de Heilige Geest, tot de Vader. Dat is de trinitaire opbouw van de canon, naar de Consecratie toe. De paus verwoordt dit bijzonder mooi wanneer hij schrijft: “De Consecratie is het ogenblik van de grote ‘actio’ van God in de wereld voor ons. Eén ogenblik zwijgt de wereld, zwijgt alles en in dit zwijgen schuilt een aanraking met de Eeuwige, treden wij een hartslag lang uit de tijd binnen in Gods zijn met ons”. Ook de stilte behoort tot de Liturgie. Wij antwoorden de sprekende God al zingend en biddend. Maar het grote geheim dat boven alle woorden uitgaat, roept bij ons een zwijgen op, een zwijgen, niet een pauze waarin ons duizend gedachten en wensen overvallen, neen, een stilte die ons innerlijke vrede geeft, ons adem laat scheppen om God te vinden in het diepst van ons hart.
Ooit heeft de paus gepleit voor een ‘stille canon’, waar enkel de eerste woorden van elk gebed aangegeven worden. Hij schrijft: “Wie ooit een kerk meegemaakt heeft die verenigd was in het stille canongebed, heeft ervaren wat werkelijk inhoudsvol zwijgen is, dat tegelijk een luid en indringend roepen is tot God, een door de Geest vervuld bidden. Hier zijn allen verenigd, door Christus gegrepen, door de Heilige Geest samengebracht in het gemeenschappelijk gebed voor de Vader, wat het ware offer is, de liefde die God en de wereld verzoent en één maakt.”
Ook en vooral na de H. Communie is dat een kostbare tijd. Zwijgen en luisteren, loven en danken om dit mysterie van liefde. Tijd voor innerlijk gebed. Gezamenlijk zwijgen is dan gezamenlijk bidden. Alles moet mee helpen de mens op te tillen tot een inleving in het sacrale, waarin het H. Misoffer gehuld is.
Ik haal nog een tekst aan uit het Concilie van Trente, gehouden van 1545 tot 1563, en bevestigd in 1564:“Wij moeten erkennen”, zegt het Concilie, “dat de christenen niets kunnen verrichten dat zo heilig en zo Goddelijk is, als die ontzaglijke geheimen, waarin het levengevend Offerlam, dat ons met God de Vader verzoent, dagelijks door de priester geslachtofferd wordt op het altaar. Jezus maakte op Golgotha het kruis tot het altaar, waarop Hij het offer van Zijn leven volbracht.”
In de Tridentijnse H. Mis wordt de deemoed en nederigheid die we tegenover de oneinige Majesteit van God verschuldigd zijn, in de vele gebeden die door de eeuwen gedragen en ge-puurd zijn, duidelijk uitgedrukt. In de offerande geven we ons eigen gebed samen met de priester aan Jezus, opdat Hij het zou opnemen in het Zijne wanneer Hij het aanbiedt aan Zijn Hemelse Vader. Zo krijgt ons gebed een waarde die elk menselijk bidden oneindig overstijgt. Samen met Jezus offeren wij Hem aan Zijn Vader tijdens de Consecratie. Bij de Communie neemt Jezus ons op in Zijn Goddelijke liefde, een sacramentele vereniging die de kostbaarste tijd van onze dag wordt. Ik herhaal dat het H. Misoffer een ‘Goddelijke Liturgie’ is, geen menselijke, en dat wordt in deze tijd dikwijls vergeten.
Liturgie
Liturgie is een archaïsch, dit wil zeggen, een eeuwenoud geheel van voorgeschreven gebeden en ceremonieën en handelingen die een Eredienst uitmaken. De Liturgie heeft altijd een plaats gekregen in de verschillende culturen en godsdiensten. Liturgie verwijst naar een andere, hogere wereld die gericht is op God. Ten tijde van de uittocht uit Egypte zei God aan de farao: “Laat Mijn volk gaan. Ze moeten Mij dienen in de woestijn”. De Israëlieten waren op weg naar het beloofde land. De farao kreeg dit bevel van God langs Mozes en Aäron. Israël trekt weg om God te dienen. Het volk weet niet precies ‘hoe’ God te dienen. Maar, en dat lezen we in het boek Exodus, 19,1, “drie maanden na hun vertrek uit Egypte, op de dag af, bereikten ze de Sinaï-woestijn”. Daar maakte God Zijn wil bekend door de Tien Geboden, waarin de Eredienst geconcretiseerd werd. De Israëlieten zullen God voortaan vereren op de wijze die God wil. Wanneer een goed-levende mens de blik gericht houdt op God en dit in de vorm, die God hem voorschrijft, dan resulteert dat in de ware aanbidding van God. De Eredienst is er om deze blik op God tot stand te brengen en zo God te eren.
God heeft een recht op antwoord van de mens, een recht op de mens zelf, en waar dit recht verdwijnt, is de echte vrijheid en rechtsorde in gevaar. De juiste verhouding tot God is bepalend voor het juiste menselijke bestaan in de wereld. Liturgie en Eredienst kunnen nooit rond de mens draaien. God is en blijft altijd het middelpunt ervan. In zijn boek “Zout der aarde” schrijft kardinaal Ratzinger: “Liturgie is er om de viering en het vieren te duiden, de mensen rijp te maken voor het mysterie. Liturgie, en dat weten alle religies in de wereld, is iets anders dan het bedenken van teksten en riten. Centra waarin de Liturgie zonder flauwekul, eerbiedig en groots wordt gevierd, hebben aantrekkingskracht, ook als men niet ieder woord begrijpt”.
Het unieke van de Eucharistische Liturgie bestaat juist hierin dat het God zelf is die handelt en dat wij in dat handelen van God betrokken zijn. Ons handelen moet helemaal ophouden als het eigenlijke komt: het verheven gebed: de ‘oratio’: de Eucharistische Canon, die de eucharistische handeling van Jezus inleidt, waar Hij zich als offer aanbiedt aan God de Vader. Dat is tijdens de Consecratie. Eucharistie vieren betekent een binnentreden in de openheid van de verheerlijking van God, welke de hemel en de aarde omvat en die begonnen is met het kruis en de verrijzenis. Wij benaderen in de Liturgie een grootse werkelijkheid die wij zelf niet maken, maar die we als een geschenk ontvangen. Dit betekent dat creativiteit en allerlei spelletjes hier niet kunnen! Hoe meer de priester en de gelovigen zich deemoedig overgeven aan het afdalen van God tot op het altaar, hoe waarachtiger en steeds weer dieper de rijkdom van de Liturgie ervaren wordt door de aanwezigen. De christelijke Liturgie is een Liturgie op weg, een Liturgie van de bedevaart voor de omvorming van de wereld die dan, op het einde van die weg, zal geschieden, als “God alles in allen” is.
Ritus
Altijd heeft de mens gezocht God te behagen bij zijn Eredienst. De tenten, waarin het Offer werd opgedragen, werden tempels, kapellen, kerken, kathedralen. Want het neerdalen van Jezus Christus op het altaar voor de hernieuwing van Zijn offer is heilig en vraagt een heilige, gewijde ruimte. In de documenten van het Concilie van Trente staat dit zo verwoord: “Aangezien de menselijke natuur zich niet gemakkelijk zonder uitwendige hulp verheft tot het beschouwen van het Goddelijke, heeft de Kerk, naar gebruiken en overlevering van de apostelen, zekere riten ingesteld en ceremoniën gebruikt: zegeningen, lichten, bewieroking, gewaden en nog tal van andere middelen, om de heerlijkheid van het Goddelijk Offer te doen uitschijnen en de gelovigen te brengen tot het beschouwen van de sublieme geheimen die daarin verscholen zijn”.
De 'ritus' is de vorm waarin de christen in de religieuze gemeenschap zijn geloof en zijn hoop en zijn liefde tot God uitdrukt en God gezamelijk aanbidt. God heeft altijd gewaakt over het geloof en de Eredienst van Zijn uitverkoren volk, Israël. In de bloeitijd van de geschiedenis van Israël bracht men het offer steeds op dezelfde plaats: in de Tempel te Jeruzalem. Het huis van Jahwe was hiervoor vol pracht versierd en er hing een sfeer van indrukwekkende heiligheid. Het zoenoffer werd opgedragen voor de kwijtschelding van de zonden van de mensen. De hogepriester bracht het offer. Hij slachtte buiten de tempel een rund en bracht dan eerst het vuur en nadien het bloed van het geofferde rund in het heiligdom binnen.
Met de tijd is een hele evolutie in de godsdienstverering gekomen die geleid heeft tot verschillende christelijke ritussen. Maar alle ritussen hebben wel gemeen dat ze terug gaan tot de apostelen. Enkele voorbeelden volgen hierna.
Als hoofdstad van Syrië was Antiochië de plaats waar het eerst gesproken werd van ‘christenen’, waar de naam ‘christen’ vandaan komt. Het moet een centrale plaats geweest zijn van liturgische traditie én het uitgangspunt van verschillende tradities, met aan de ene kant de West-Syrische ritussen, aan de andere kant de Oost-Syrische ritussen. Ik noem één ritus van de West-Syrische ritussen: de Maronitische, die heeft o.a. vele inwijkelingen en een bisschopszetel in de V.S. van Amerika. Herinner u in het boek ‘In Gods Handen’, dat de grootvader van Audrey Santo, die van Libanese afkomst is, behoorde tot de Maronitische ritus. De Chaldeese ritussen, dat zijn de Oost-Syrische en Assyrische ritus, gaan terug tot de apostel Thomas, de Armeense ritus gaat terug tot de apostelen Bartolomeus en Taddeus.
De christelijke ritussen zijn wel altijd verbonden met de gebieden waar de apostelen voor het eerst het christendom gepredikt hebben. Zo hebben de ritussen hun verankering in de openbaringsgebeurtenissen. Later brengt de Liturgie van de H. Johannes Chrysostomus het erfgoed van Antiochië, het huidige Antachia in het zuiden van Turkije, naar Byzantium.
Uiteindelijk komen we tot de twee voornaamste grote ritussen: de Byzantijnse en de Latijnse. De Byzantijnse wordt vooral in de Slavische landen gevolgd, terwijl men in de westerse wereld de Latijnse ritus volgt. Dit is nu in het kort een schets van de ritussen, natuurlijk is dit geschiedkundig heel onvolledig.
Wat belangrijk is, is dat elke ritus zich altijd onttrekt aan het persoonlijke, onttrekt aan de greep van het individu, van de plaatselijke gemeenschap en van de regionale kerk. Men kan zomaar niet persoonlijk tewerk gaan met een ritus. Want, we treden binnen in iets groters, wat uiteindelijk voortkomt uit de Openbaring. Dat lezen we in het boek van onze paus “De geest van de Liturgie” .
In het Westen is het de paus die, met het gezag van het Petrus-ambt, aanspraak maakt op de liturgische wetgeving. In de Romeinse Congregatie voor de Eredienst wordt dan ook toezicht gehouden op de naleving ervan. Dit vormde hoegenaamd geen probleem bij het celebreren van het H. Misoffer volgens de Tridentijnse ritus. Alles was wel bepaald: teksten, houdingen, gebaren, plaats, kleding en omkadering. Maar, dit ‘naleven’ is na het Concilie van de jaren ’60 wel serieus afgebrokkeld door het individualistisch optreden in vele plaatselijke kerken. In de ritus hoort nochtans de verbondenheid van Liturgie én de katholieke wereldkerk samen tot één geheel.
Het kruis
In zijn boek ‘De Geest van de Liturgie’ haalt onze paus aan dat het kruis reeds van in het begin van de schepping in de kosmos is getekend en dat dit door Plato werd bevestigd. Herinner u dat het kruis tot het wereldomspannende teken van Gods aanwezigheid geworden is. En alles wat wij hierover in de voorbije homilies vernomen hebben over het historische en het kosmische kruis, moet ons in de Liturgie weer voor de geest komen. Het kruis is voor de wereld én voor ons van schandpaal tot zege-symbool geworden na de overwinning van Jezus Christus op de duisternis, door het offer van Zijn kruisdood. Het kruisbeeld is hét teken van de christen. Daarom dat de H. Mis begint met deze geloofsbelijdenis in de H. Drie-Ene God, door het kruisteken te maken.
Altaar en Tabernakel
Na het Concilie vond men dat het altaar moest omgekeerd worden. Dat gaf meer een gevoel van samenzijn. De priester-celebrant stond voortaan met zijn rug naar het H. Sacrament gekeerd. Vele goede priesters hadden het daar moeilijk mee. Het omkeren van het altaar speelde perfect in de kaart van een geraffineerd ‘geprogrammeerde’ ontheiliging. Het ging in tegen de christelijke traditie. Het altaar moest ook niet gekeerd worden van het Vaticaan! Wie dit begrepen heeft kan gemakkelijk inzien dat het er nu niet meer om gaat naar de priester te kijken of in de richting van de priester te kijken, maar dat het er om gaat samen naar Christus te gaan, samen met Jezus Christus Zijn offer te hernieuwen voor Zijn Vader. God handelt en waar Zijn wil geschiedt, daar is de hemel, daar wordt de aarde tot hemel.
Ook het Tabernakel stond in vele kerken niet meer centraal. Een vroegere aartsbisschop van Toulouse, Monseigneur Garonne zei: “Met grote onrust ziet men een enorme daling van het gebedspotentieel door de wegkwijnende devotie tot de Eucharistie. De christelijke vroomheid keert de rug toe aan de kerk die plots een dode tempel is geworden. Met moeite en soms tevergeefs zoekt men er naar het providentiële teken van de aanwezigheid van de Heer en Verlosser.”
Knielen
Er zijn in de tijd van en na het Concilie groepen in de Rooms-Katholieke Kerk actief geweest die geprobeerd hebben het knielen uit het hoofd te praten. Het zou niet horen bij een mondige mens, het zou niet betamen voor een verloste mens. Wel, die individuen zullen zich misschien inspireren aan de Grieken en de Romeinen die het knielen afwezen. Toch is het knielen een uiting van een diepere kennis en ervaring van God. Het knielen komt niet vanuit een of andere cultuur, nee, het komt vanuit de Bijbel: “Elke knie zal buigen op aarde, onder de aarde en in de hemel”. Kardinaal Ratzinger schrijft letterlijk: “De H. Lucas is op bijzondere wijze de theoloog van het geknield bidden. Hij meldt ons dat Jezus in de olijfhof op Zijn knieën bad. Jezus eigent Zich als het ware de val van de mens toe, laat zich in diens gevallenheid neervallen bidt vanuit de uiterste diepte van de menselijke verlatenheid en nood tot Zijn Vader. Hij legt Zijn wil in de Goddelijke Wil. Hij neemt alle weigering van de menselijke wil op zich en maakt die helemaal door. Juist deze omvorming tot eenheid van de menselijke wil met de Wil van God is de kern van onze verlossing.” Ook wij werpen ons neer en knielen en erkennen hiermee dat wij ‘gevallenen’ zijn. Wij knielen zoals Jezus neer voor het geheim van de aanwezige macht van God, wetend dat het Kruis de ware brandende struik is waarvoor Mozes zijn schoeisel moest uitdoen, de plaats waar de vlam van Gods liefde brandt, maar niet vernietigt.
Een mens is een zintuiglijk wezen. Door zijn houding, zijn gebaren, zijn gelaat drukt hij uit wat er inwendig in hem omgaat, hoe hij de dingen benadert of hoe hij de dingen beleeft. Daarbij hoort in de Eredienst het knielen voor de almacht van God.
Het knielen als lichamelijke uiting is drager van een geestelijke betekenis. Het lichamelijke gebaar en de geestelijke handeling gaan bij het knielen onscheidbaar in elkaar over. Het is de houding van de tollenaar die weet dat hij eigenlijk de aanblik van God niet kan verdragen en zich daarom diep buigt. Vanuit de diepte van ons tekortschieten hopen wij dat God ons zal oprichten en ons in staat zal stellen Hem eens te aanschouwen. Wanneer een mens die kan knielen zegt te aanbidden en niet wil knielen, bij die mens zal de daad van aanbidding vlug uitdoven, omdat het puur geestelijke niet past bij het wezen van de mens die lichaam én geest is.
Bij de Hebreeën gold de knie voor kracht. Knielen is het buigen van onze kracht voor de levende God en erkennen dat, alles wat wij zijn, van Hem komt. In het knielen buigt de mens zich, volgens het woord in de Hebreeënbrief: “Zie naar Jezus , de aanvoerder en voltooier van ons geloof”. (Hebr. 12,2 vgl. 3,1). De Handelingen van de Apostelen vertellen ons over de marteldood van Stefanus. Hij wordt als eerste bloedgetuige getekend als navolger van Jezus, wanneer hij zegt: “Heer, reken hun deze zonde niet aan”. Hij spreekt deze woorden knielend uit. Het toont aan dat de eerste martelaar met zijn knielen binnentreedt in het bidden van Jezus.
De christelijke Liturgie is een kosmische Liturgie, omdat zij de knie buigt voor de gekruisigde en verrezen Heer. Dit deemoedige gebaar waarmee wij de Heer te voet vallen, plaatst ons op de ware levensbaan van het heelal. Zo drukt onze paus het uit: “Wie durft geloven, leert ook knielen van binnenuit en een geloof of een Liturgie die het knielen niet meer kent, is in de kern ziek. Waar het verloren gegaan is, moeten we het knielen weer leren, opdat wij biddend verblijven in de gemeenschap van de apostelen en de martelaren, in de gemeenschap van de hele kosmos en zo in de eenheid met Jezus Christus zelf”. (p.146)
De bekende schrijver Jean Guitton schreef in de Osservatore Romano van 23 juli 1977: “Wij zijn zolang een volk geweest dat knielde. De generatie waartoe ik behoor is verrast geweest dat de priesters zo zonder scrupules aanvaard hebben het tegengestelde te doen en te zeggen van wat zij zouden moeten doen en onderrichten”.
Maar na het Concilie was knielen schijnbaar niet meer nodig. Het evolueerde in vele kerken naar een zit-Liturgie met soms een eucharistische selfservice.
Latijn
Zelfs de taal, het Latijn, was verheven en werd beschermd tegen persoonlijke inbreng. Overal ter wereld voelden christenen zich met elkaar verbonden en thuis wanneer zij een H. Mis bijwoonden. Het Latijn stond als liturgische taal boven alle aanpassing. Zo werden verkeerd vertaalde en/of geïnterpreteerde teksten van de H. Schrift uitgesloten. De Latijnse tekst werd in de Liturgie - niet vanuit het Concilie! - vervangen door de volkstaal. Latijn werd weliswaar niet door iedereen verstaan, maar de gelovige begreep de diepte van de gebeden. Zoals E. H. Herroelen het eens zei tijdens een vastenconferentie in onze kerk: “Het Latijn, de mensen verstonden het niet, maar ze begrepen het. Nu, met de volkstaal, verstaan ze het, maar ze begrijpen het niet meer”.
Communie
De handcommunie werd ingevoerd en verspreidde zich zonder toelating van Rome. En met de handcommunie verdwenen zienderogen het respect voor het H. Sacrament en het geloof erin. Moeder Teresa van Calcutta (+1998) noemde de handcommunie het grootste kwaad in de crisis van de Kerk.
Gebedshouding van de priester
Het past dat wij in het christelijk gebed ons ‘gericht zijn op God’ tot uitdrukking brengen. Een heel oud gebaar, en naar men zegt het oudste gebedsgebaar van de christenheid is het gebed met de uitgespreide handen, de ‘orantehouding’. De houding die de priester aanneemt in de H. Mis en dat door velen wordt aangenomen tijdens het ‘Onze Vader-gebed’. Dit is een oergebaar van de roepende mens tot God, een gebaar dat praktisch in alle godsdiensten voorkomt. Het is een gebaar van vrede van de mens die zijn handen opent, die zichzelf openstelt voor de andere. Het is een gebaar van zoeken naar de verborgen God. Voor de christenen herinnert het ook aan de uitgespreide armen van Christus aan het kruis. De gekruisigde Christus heeft dit oergebaar een nieuwe dimensie gegeven. Terwijl wij zo bidden, willen wij bidden met de Gekruisigde en ons één maken met Zijn gezindheid.
Slotbedenking
Het H. Misoffer is geen gewoon gebed, geen louter menselijk bidden, geen menselijke Liturgie, maar een ‘Goddelijke Liturgie’, waaraan wij, zondige schepselen, mogen deelnemen, en zelfs meer, waarin wij opgenomen worden in Christus als leden van Zijn mystiek Lichaam. Geweldig, onvoorstelbaar groot is dat. Nooit op deze aarde zullen we de grootheid van het Misoffer begrijpen. Maar wat wij en de Kerk er nu al van kunnen begrijpen, wordt zintuiglijk weergegeven. Daarom wordt de Eredienst die het Offer van Christus hernieuwt en de verdiensten ervan beschikbaar stelt, omgeven door sacraliteit, door heiligheid.
God is een werkelijkheid die voor de mens altijd een mysterie zal blijven, ook wanneer de stoffelijke wereld al zijn geheimen zou onthuld hebben. De kerkvader Cyrillus van Jeruzalem (circa 315-386) merkte op: “Alle koningen verliezen bij hun dood het leven en zo ook hun macht. Alleen Christus wordt sedert Zijn dood aan het kruis door de hele wereld aanbeden”.
Heel wat stof om over na te denken. Blijf trouw, want de crisis in de Kerk is niet voorbij. Onze Paus laat voldoende duidelijk horen dat er heel wat in de Kerk aan herstelling toe is, zowel naar de Leer als naar de Traditie en dat zich dat moet uiten in een correcte Liturgie en in een respect voor de sacramenten. Want de Kerk is het eigendom van Christus. En Christus is dezelfde gisteren, vandaag en morgen.
Lees hier verder: http://users.skynet.be/foyer.marthe.robin/Tridentijnse_Liturgie_1.html
Welkom bij Clubs!
Kijk gerust verder op deze club en doe mee.
Wat is dit?Je kan je ook aanmelden via een van bovenstaande partner websites. Klik op het icoontje en je bent direct ingelogd op Clubs.nl
Of maak zelf een Clubs account aan:
„Die Bedeutung der MUTTER und FRAU ALLER VÖLKER für Kirche und Welt von heute“
1. Internationaler Gebetstag zu Ehren der Frau aller Völker
in Amsterdam, 31. Mai 1997
Exzellenz, vielgeschätzte Bischöfe,
liebe Brüder und Schwestern aus nah und fern!
Am heutigen Tag genau vor 42 Jahren sagte Maria hier in Amsterdam: “Ihr sollt dafür sorgen, dass jedes Jahr …, bei diesem Bild die Völker versammelt werden. Das ist die große Gnade, die Maria, Miriam oder die Frau aller Völker, der Welt schenken darf.“ (31.05.1955)
Wenn das Kommen der Immakulata in der Rue du Bac und die Offenbarung der Wundertätigen Medaille als der Beginn der marianischen Epoche bezeichnet wird, darf man vom Kommen der Mutter und Frau aller Völker mit Recht sagen, dass dies der Höhepunkt und die Krönung der marianischen Epoche ist.
Amsterdam – Höhepunkt und Krönung der marianischen Epoche? Vielleicht überrascht Euch das. Aber Ihr werdet bald verstehen, dass dies keine Übertreibung ist.
Heute, am Ersten Internationalen Gebetstag der Mutter und Frau aller Völker viel über die Seherin Ida Peerdeman zu erzählen, wäre ihr selbst sicher nicht recht. Wie Bischof Bomers in der Begräbnisansprache für Mutter Ida sehr richtig bemerkte: “Sie war durch und durch nüchtern, bis zum letzten Tag, und hatte eine sehr große Abscheu vor einer Verherrlichung ihrer eigenen Person. Davon war bei ihr keine Rede.”
Ja, es ist wahr, es ging ihr immer nur um Maria. Lasst uns deshalb nur ganz kurz aus ihrem Leben erzählen:
1905 im nordholländischen Alkmaar geboren, hatte sie bereits als 12jähriges Mädchen die erste Begegnung mit der schönen hell-leuchtenden Frau. Dies geschah 1917 dreimal im Rosenkranzmonat Oktober, in dem Maria auch zum letzten Mal den drei Hirtenkindern in Fatima erschien. Doch erst 28 Jahre später, am 25. März 1945, beginnt Idas eigentliche Berufung.
Wer die große Bedeutung der Amsterdamer Botschaften bedenkt, wird nicht überrascht sein, dass Maria für den Beginn ihres Erscheinungszyklus als MITERLÖSERIN genau jenen Tag wählt, an dem die Kirche des größten Ereignisses der Schöpfungsgeschichte gedenkt: Gott wird Mensch im Schoß der Jungfrau Maria. Es ist der Augenblick, an dem in besonderer Weise Mariens miterlösende Berufung beginnt, denn an diesem Tag wird sie durch ihr Jawort auf das innigste vereint mit dem Leben ihres Erlösers, des Erlösers der Menschheit.
Im Laufe ihres Lebens lernt Mutter Ida schmerzlich kennen, was es heißt, in den Massenmedien verlacht und verspottet zu werden. Viele verschreien sie als verrückt, und selbst von kirchlicher Seite erfährt sie Unverständnis und Demütigungen.
Immer besser versteht die Seherin, dass sie als Trägerin der Botschaften der Miterlöserin auch selbst durch seelische und körperliche Leiden hindurchgehen muss. Diese Leiden und jahrelanges Schweigen, Warten und Gehorchen sind ihr Beitrag als Samenkorn, das in die Erde fällt und stirbt, damit jetzt die Frucht aufgehen kann.
Als Mutter Ida 90jährig starb, wollte Msgr. Bomers in seiner Wertschätzung für die menschliche Größe der Seherin selbst die Begräbnisfeierlichkeiten leiten. Inmitten aller Klugheit, hatte er sich der Seherin gegenüber immer als Hirte erwiesen.
Ohne dem kirchlichen Urteil vorgreifen zu wollen, möchte ich einige Worte zur Echtheit der Botschaften sagen. Um mit Überzeugung das durchzuführen, was in einer Botschaft gewünscht wird, muss man sicher sein, dass diese von Gott kommt und der Prophet ein Prophet Gottes ist.
Der Herr erwartet von uns keine schwärmerische Leichtgläubigkeit – vielmehr warnt er vor falschen Propheten.
Wenn die Echtheit aber feststeht, müssen wir uns dankbar der Botschaft öffnen, kindlich gehorchen, und alles genau so erfüllen, wie Gott es durch Maria zu verstehen gibt.
In Guadalupe (Mexiko) hatte Maria 1531 als Echtheitsbeweis mitten im Winter spanische Rosen geschenkt. Zudem prägte sie ihr Gnadenbild, das nicht von Menschenhand gemalt wurde, und dessen Farbstoff es auf dieser Welt gar nicht gibt, auf die Tilma des Sehers Juan Diego.
In Lourdes hatte die Immakulata eine heilkräftige Quelle entspringen lassen (25.2.1858) und in Fatima vor 70.000 Augenzeugen ein Sonnenwunder gewirkt (13.10.1917).
Die Gottesmutter geht hier in Amsterdam einen ganz anderen Weg. Sie beweist die Echtheit ihrer Botschaften immer wieder aufs neue, indem sich ihre zahlreichen Voraussagen im Laufe der Jahre erfüllen.
Hier in Amsterdam werden faszinierende Echtheitsbeweise gegeben, wie man sie nur selten in der Geschichte der Marienerscheinungen findet.
Es seien hier nur einige Beispiele erwähnt: Schon 1950 (10.12.1950) schaut Ida den Fall der Berliner Mauer, über die Staatspräsident Honecker noch drei Wochen vorher versichert hatte: “Die Mauer steht noch 100 Jahre.”
Am 11. Februar 1951, als Ida sich in Deutschland aufhielt, wurde sie von der Frau in einer Vision in den Petersdom geführt. Dort sah sie alle Bischöfe der Welt mit weißen Mitren, den Hl. Vater mit der Tiara und einem dicken Buch. Niemand auf der Welt – am wenigsten die Seherin selbst – konnte damals auch nur erahnen, dass sie das Zweite Vatikanische Konzil schaute, das erst elf Jahre später stattfinden wird.
Den wohl stärksten Echtheitsbeweis gibt die Gottesmutter der Seherin in der Nacht vom 18. auf den 19. Februar 1958. Sie kündigt ihr an, dass Anfang Oktober – also in acht Monaten – der zu dieser Zeit noch völlig gesunde Papst Pius XII. sterben wird:
“Höre, dieser Hl. Vater, Papst Pius XII., wird Anfang Oktober dieses Jahres bei den Unseren aufgenommen werden. Die Frau aller Völker, die Miterlöserin, die Mittlerin und Fürsprecherin wird ihn in die ewigen Freuden geleiten.”
Die Gottesmutter hält einen Finger vor die Lippen und sagt: “Du darfst zu niemandem darüber sprechen.” Doch der Seelenführer wünscht, dass Ida den geheimen Inhalt in einem versiegelten Kuvert bei ihm hinterlegt und zu Hause eine Kopie dieser Botschaft aufbewahrt. Ida tut, was der Seelenführer wünscht. Tatsächlich stirbt am 9. Oktober Pius XII. in Castelgandolfo. Mutter Ida fährt sogleich zu ihrem Seelenführer und zeigt ihm die Kopie jener Botschaft, die nun Wirklichkeit geworden ist.
Dieser erschütternde Echtheitsbeweis ist für den Seelenführer um so überzeugender, weil er weiß: Den Todestag eines Menschen bestimmt und kennt nur Gott allein.
Man kann leicht ermessen, welch große Bedeutung die Amsterdamer Botschaften für Kirche und Welt haben müssen, wenn Gott seine Echtheitsbeweise hineinreichen lässt bis in ein Konzil oder bis in das Leben und Sterben eines heiligen Papstes.
Schon in der allerersten Botschaft, am 25. März 1945, spricht die Gottesmutter von ihrem GEBET, als wäre es bereits bekannt: “Das Gebet muss verbreitet werden!” Doch erst sechs Jahre später offenbart sie es, als die Seherin in Deutschland ist.
Allein schon die Tatsache, dass Maria ihr Gebet während der Vision des Zweiten Vatikanischen Konzils diktiert, ist ein klarer Hinweis auf die Bedeutung dieses Gebetes für Kirche und Welt.
Noch bevor die Gottesmutter zu sprechen beginnt, wird Ida vor das Kreuz geführt und in ein schmerzliches Mitleiden hineingenommen.
“Ich stand also mit der FRAU vor dem Kreuz. Sie sagte: “Sprich mir nach.” … Die Hände, die sie immer ausgebreitet hatte, erhob sie nun und faltete sie. Ihr Gesicht wurde so himmlisch, so erhaben, das kann man einfach nicht nacherzählen. Ihre Gestalt wurde noch durchscheinender und so schön. … Und dann begann die FRAU:
“Herr, Jesus Christus, Sohn des Vaters …” Aber wie sie das sagte! Das ging einem durch Mark und Bein. So habe ich dies alles noch keinen Menschen in der Welt sagen gehört. “Sende JETZT Deinen Geist”, mit der Betonung auf JETZT, und “lass den Heiligen Geist wohnen in den Herzen ALLER Völker”, mit einem besonderen Nachdruck auf dem Wort ALLER. Auch das Wort AMEN sprach die FRAU so schön, so feierlich aus. … Als die FRAU “Amen” gesagt hatte, stand alles in großen Lettern vor mir geschrieben.”
Nicht nur bei den kirchlichen Instanzen, sondern selbst bei der Seherin und bei ihrem Seelenführer rufen anfangs die Worte ‘die einst Maria war’ Überraschung und Bedenken hervor. Als man die fraglichen Worte beim ersten Druck ganz einfach weglässt, betont Maria in den folgenden Botschaften, dass sie mit der Änderung des Textes nicht zufrieden ist. “‘Möge die Frau aller Völker, die einst Maria war, unsere Fürsprecherin sein!’ Das soll so bleiben.” (6.04.1952)
Klar, kurz und einfach erklärt die Gottesmutter (schon am 2.07.1951): “Die einst Maria war, bedeutet: Viele Menschen haben Maria als Maria gekannt … Nun aber will ich in diesem neuen Zeitabschnitt, der anbricht, die Frau aller Völker sein, das versteht jeder.”
Versteht ihr? Das gnadenvolle Mädchen Maria war nicht von Anfang an Mutter aller Menschen. Aber durch das treue Mitwirken mit der Gnade und durch das Leiden, vereint mit ihrem Sohn, wurde sie Mutter für alle Völker.
Warum Maria dieses neue Gebet schenkt, erklärt sie selbst: “Es ist dafür gegeben, um den wahren Geist über die Welt herabzuflehen.” (20.09.1951) “Du kannst nicht beurteilen, welch großen Wert dies haben wird. Du weißt nicht, was die Zukunft bringt.” (15.04.1951)
Ihre besondere Bitte gilt dem Hl. Vater, dieses Gebet den Völkern vorzubeten: “Apostel des Herrn Jesus Christus, lehre deine Völker dieses einfache, aber so sinnvolle Gebet.” (10.05.1953)
Maria verspricht sogar: “Auf dieses Gebet hin wird die FRAU die Welt retten.” (10.05.1953) “Ihr wisst nicht, wie mächtig und wie bedeutsam dieses Gebet bei Gott ist. Er wird seine Mutter erhören, weil sie eure Fürsprecherin sein will.” (31.05.1955)
“Sprecht dieses Gebet, bei allem was ihr tut.” (31.12.1951) Wenn möglich sollen wir ihr einfaches Gebet täglich vor dem Kreuz beten – langsam und andächtig, wie Maria es gewünscht hatte.
Die Amsterdamer Botschaften sind auch deshalb einzigartig in der Geschichte der Marienerscheinung, weil die Gottesmutter selbst detailliert ihr eigenes Gnadenbild beschreibt. “Dieses Bild ist die Deutung und die bildliche Darstellung des neuen Dogmas. Darum habe ich selbst dieses Bildnis den Völkern gegeben.” (8.12.1952)
Tatsächlich zeigt sich Maria hier in dreifacher Weise als die MITERLÖSERIN, denn sie steht vor dem Kreuz ihres Sohnes, von dem das Licht ausgeht und sie durchstrahlt.
Um ihren Schoß ist ein Tuch gebunden, das sie erklärt: “Höre gut, was dies bedeutet. Dies ist wie das LENDENTUCH des Sohnes. Ich stehe ja als die FRAU vor dem KREUZ des Sohnes.” (15.04.1951)
Ihre Hände tragen strahlende Wunden. Damit beschreibt Maria bildlich das körperliche und seelische Leiden, das sie vereint mit ihrem göttlichen Sohn für die Erlösung der Menschheit getragen hat.
Erneut lenkt die FRAU den Blick Idas auf ihre Hände und offenbart sich dadurch als die MITTLERIN ALLER GNADE. “Sieh nun gut nach meinen Händen und berichte, was du siehst.” Nun sieht Ida mitten in den Händen etwas, als ob dort eine WUNDE gewesen sei. Aus den Wunden jeder Hand fallen drei Strahlen, die gleichsam auf die Schafe herabstrahlen. Die FRAU lächelt und sagt: “Dies sind drei Strahlen, die Strahlen von Gnade, Erlösung und Friede.” (31.05.1951) Gnade vom Vater, Erlösung vom Sohn und Friede vom Heiligen Geist.
“Meine Füße habe ich fest auf den Erdball gesetzt, weil der Vater und der Sohn mich in diese Zeit, in diese Welt bringen wollen als Miterlöserin, Mittlerin und Fürsprecherin.” (31.05.1951) “Diese Zeit ist unsere Zeit.” (2.07.1951)
In einem biblischen Symbol lässt Maria die Seherin rund um den Erdball Schafe schauen, welche alle Völker und Rassen der Erde symbolisieren. Und dann sagt sie: “Sie werden nicht eher Ruhe finden, bis sie sich hinlegen und in Ruhe aufblicken zum Kreuz, dem Mittelpunkt der Welt.” (31.05.1951)
Immer wieder lenkt Maria unseren Blick auf das Kreuz, den Mittelpunkt der Welt! Maria bittet uns darum, dieses Bild in der ganzen Welt zu verbreiten, denn “es ist die Deutung und die bildliche Darstellung des neuen Dogmas.” (8.12.1952) Aus diesem Grund betont Maria mehrmals, dass dieses Bild dem Dogma vorausgehen muss. “Dieses Bild soll vorausgehen einem Dogma, einem neuen Dogma.” (15.04.1951)
Als 1966 das Bild für ein Jahr nach Frankreich kommt und die Seherin auch die Erscheinungskapelle bei den Vinzentinerinnen der Rue du Bac besucht, erklärt ihr die Gottesmutter: “Was hier begonnen hat, wurde durch die Frau aller Völker weitergeführt.” (31.05.1969) Wusste der Hl. Vater das, als er einen Vinzentinerprovinzial Henrik Bomers als Bischof nach Haarlem berief?
Ja wirklich: Die Immakulata in der Rue du Bac ist der aufstrahlende Beginn der marianischen Epoche, in der wir jetzt leben.
Amsterdam aber ist die Krönung, oder wie Maria selbst sagt, der “Schlussstein der marianischen Gedanken.” (4.04.1954) Liebe Brüder und Schwestern der Niederlande, wisst ihr überhaupt, welchen Schatz ihr habt?
In einem hell leuchtenden Halbkreis, der sich von einem Ende des Kreuzbalkens bis zum anderen spannt, steht in dunklen Lettern der neue Titel Frau aller Völker. Was ist nun die Bedeutung dieses Titels?
Mehr als 150mal verwendet die Gottesmutter diesen neuen Gnadennamen, der ihre tiefste Berufung ausdrückt. “Du kannst sagen: die Frau aller Völker oder Mutter aller Völker.” (11.02.1951)
Wenn man die Botschaften aufmerksam liest, fällt auf, dass der neue Titel eigentlich die Zusammenfassung des dreifachen Dogmas ist. Um das zu zeigen, muss man die Hl. Schrift öffnen. Denn dort wird Maria an vier Stellen als die FRAU angesprochen, und zwar in jenen Situationen in denen es um ihre universale Mutterberufung geht.
1. Bereits auf den ersten Seiten der Hl. Schrift, im Buch Genesis, wird Maria als jene FRAU bezeichnet, die vereint mit ihrem Sohn der Schlange den Kopf zertritt. Zu Satan, der Eva und Adam zum Stolz und zum Ungehorsam verleitet hatte, sagte Gott: “Feindschaft setze ich zwischen dich und die FRAU, zwischen deinen Nachwuchs und ihren Nachwuchs.” (Gen 3,15)
2. Auf der Hochzeit zu Kana, spricht Jesus seine Mutter zum ersten Mal als FRAU an, um sie dadurch an ihre Berufung zu erinnern, Frau aller Völker zu werden. Als Mittlerin und Fürsprecherin erfleht sie das Wunder.
3. Auf Kalvaria wendet sich der sterbende Erlöser mit letzter Kraft an seine Mutter, um ihr – als persönliches Testament – nur vier entscheidende Wort zu sagen: “FRAU, siehe, dein Sohn!” Mit diesen göttlichen Worten wird Maria als Miterlöserin zur Frau aller Völker gemacht.
Das bestätigt die Botschaft vom 6. April 1952: “Die FRAU wurde sie beim Kreuzesopfer, die Miterlöserin und Mittlerin. … Beim Kreuzesopfer verkündete der Sohn diesen Titel der ganzen Welt.”
4. Die letzte der vier Schriftstellen finden wir in der Geheimen Offenbarung. Dort am Höhepunkt der Heilsgeschichte, erscheint wiederum die FRAU, mit der Sonne bekleidet. Sie liegt schmerzerfüllt in Wehen für die Neugeburt der Menschheit (vgl. Offb 12,1 ff). Da erscheint ein Drache, groß und feuerrot, er verfolgt die FRAU, die einen Sohn geboren hat.
Die in der Genesis verheißen FRAU, die vereint mit ihrem Sohn der Schlange den Kopf zertritt, die FRAU von Kana,
die FRAU von Kalvaria und
die FRAU der Apokalypse
ist die Frau aller Völker, weil sie vereint mit dem Erlöser für alle Völker gelitten hat, allen Völkern das Gnadenleben vermittelt und für alle Völker fürbittet.
Hört jetzt liebe Freunde, eine der schönsten Verheißungen, die Maria hier in Amsterdam ausspricht: “Unter diesem Titel werde ich die Welt retten. Unter diesem Titel … werde ich sie von einer großen Weltkatastrophe erlösen!” (20.03.1953/10.05.1953)
Dieser Titel Mutter und Frau aller Völker drückt also in einzigartiger Weise die weltumspannende Berufung Mariens für alle Völker aus, für alle Kontinente, für alle Rassen und für alle Menschen aller Religionsbekenntnisse – denn sie ist wahrhaft die Mutter aller Menschen.
Sie liebt all ihre Kinder, ob sie es wollen oder nicht!
Sie liebt all ihre Kinder, ob sie es wissen oder nicht!
Deshalb wird das Heiligtum der Frau aller Völker immer mehr zu einem Ort tiefer Völkerverständigung, wahrer Ökumene und Einheit im Heiligen Geist werden.
Maria bittet hier in Amsterdam ausdrücklich um ein Dogma. Das ist einzigartig. An keinem anderen Erscheinungsort der Welt hatte sie jemals so etwas gewünscht. Es wird das letzte und größte Dogma der marianischen Geschichte sein: Maria Miterlöserin, Mittlerin und Fürsprecherin.
Ich denke, kein Theologe hätte je die Idee gehabt, diese drei Titel in einem einzigen Dogma zusammenzufassen. Nur Maria als himmlische Theologin und als Mutter der Weisheit konnte dies tun.
Was ist das nun, ein Dogma? Wenn der Papst feierlich ein Dogma verkündet bedeutet das: Diese verkündete Wahrheit ist nicht von Menschen erdacht, sondern von Gott geoffenbart. Deshalb ist ein Dogma, an das man lebendig glaubt, auch eine unbeschreiblich starke Waffe im Kampf gegen Satan, den Vater der Lüge.
Satan weiß, dass er durch Maria und ihre Kinder besiegt wird. Deshalb hat er in diesem Jahrhundert wie niemals zuvor eine erbarmungslose Schlacht begonnen gegen Maria und ihre Kinder.
Wenn Johannes Paul II. von unserem Jahrhundert vom ‘Jahrhundert des Todes’ spricht, so muss man ihm leider recht geben: Noch nie in der Menschheitsgeschichte gab es so viele Kriege, Leiden, Not und Tod.
Dieses Bild zeigt eine Kirche in Ruanda voll von Leichen – Tausende Märtyrer des Glaubens – eine Million Tote allein in einem Monat. Maria hatte in den Erscheinungen von Kibeho in Ruanda zur Bekehrung aufgerufen. Aber wir wollten nicht hören.
Hier sehen wir Bosnien-Herzegowina: Hatte nicht die Königin des Friedens zehn Jahre lang gewarnt, als noch niemand einen Krieg ahnte? Ein Vietnam-Veteran und Offizier der UNO-Friedenstruppe sagte: „Der Vietnamkrieg war ein Kinderspiel im Vergleich zu dem, was an satanischen Grausamkeiten hier geschah.“
„So einen Zeitabschnitt hat die Welt in den Jahrhunderten noch nicht erlebt. Solch einen Glaubensverfall!“ (28.03.1951) „Die ganze Welt ist im Verfall.” (4.03.1951) “Der Feind unseres Herrn Jesus Christus hat langsam aber sicher gearbeitet. Die Posten sind aufgestellt. Mit seiner Arbeit ist er beinahe fertig.” (8.12.1952)
“Die ganze Welt ist in Verfall, und darum sendet der Sohn die Frau aller Völker.” (4.03.1951)
Diese Mutter und Frau aller Völker hatte uns feierlich versprochen: “Unter diesem Titel werde ich die Welt retten.” (20.03.1953), “unter diesem Titel und durch dieses Gebet werde ich die Welt vor einer großen Weltkatastrophe erlösen.” (10.05.1953)
Aber wie macht sie das? “Wenn das Dogma, das letzte Dogma in der marianischen Geschichte ausgesprochen ist, dann wird die Frau aller Völker den Frieden, den wahren Frieden der Welt schenken. Die Völker müssen mein Gebet beten mit der Kirche!” (31.05.1954)
Seht ihr, nur durch die Amsterdamer Botschaften kann man zeigen, welch gnadenhafte und machtvolle Auswirkung diese Krönung Mariens haben wird, und dass die Zeit drängt. Maria verspricht, dass über die Kirche und Welt in neuer Weise der Heilige Geist ausgegossen wird.
Aber wie kann ein marianisches Dogma ein ‘neues Pfingsten’ bewirken?
Durch die feierliche Verkündigung des größten marianischen Dogmas nimmt die Kirche Maria in ihre Mitte, in ihr Herz – wie damals im Abendmahlsaal in Jerusalem. Und was geschah, als die Apostel die Miterlöserin, Mittlerin und Fürsprecherin in ihre Mitte nahmen? Es kam über die Urkirche in Feuerzungen der Heilige Geist.
“Und die FRAU blieb bei ihren Aposteln, bis der Geist kam. So darf die FRAU auch zu ihren Aposteln und Völkern der ganzen Welt kommen, um ihnen den Heiligen Geist wieder aufs Neue zu bringen.” (31.05.1954)
Dieses marianische Dogma ist der Schlüssel für das Tor, durch das wir hineintreten in eine neue Zeit, in eine neue Epoche, in die Epoche des Heiligen Geistes.
Wenn diese Krönung Mariens geschehen ist, hat Satan ein für allemal verloren. Diese Niederlage Satans schaute Ida in dramatischen Bildern: “Ich sah den Drachen sich zusammenkrümmen, dann erschlafft und erschöpft zusammenfallen und niederstürzen. Die Stimme sagte: “Deine Macht ist gebrochen und deine Kraft hat abgenommen. Dein Hochmut und dein Stolz werden zertreten.” (11.02.1975) “Das alles wird geschehen.” (25.03.1975)
Wer denkt da nicht an die Vision des hl. Don Bosco? Er sieht, wie der Papst als Steuermann nach schwerem Kampf das Schiff der Kirche an zwei Säulen festmacht: an der Säule der Gottesmutter und an der Säule der Eucharistie. Scheint es nach allem, was wir gehört haben, nicht einsichtig, dass diese Ankettung an der Mariensäule durch das Dogma geschehen wird?
“Am Ende wird mein Herz triumphieren!”, so hatte es Maria in Fatima gesagt. Ich bin überzeugt, dass dieser Triumph Mariens sich nur durch die Verkündigung des wichtigsten und größten marianischen Dogmas verwirklichen wird.
Und die Säule der Eucharistie? Was hat die Hl. Eucharistie mit Amsterdam zu tun? Sehr viel! Maria sagt am 20. März 1953, dass sie Amsterdam deshalb erwählt hat, weil es die Stadt des Mirakels ist, die Stadt des Eucharistischen Wunders, das sich vor 600 Jahren ereignete.
Liebe Holländer, wisst Ihr, was auf diesem Bild zu sehen ist? Am 23. Juli 1946 feierten 50.000 Holländer das 600jährige Jubiläum des Amsterdam-Mirakels. Wir könnten zur Ehre Gottes, mit der Hilfe der Frau aller Völker und mit Eurem Einsatz am 31. Mai nächsten Jahres, am Pfingstsonntag, einen solchen Gebetstag veranstalten.
Zudem steht die Hl. Eucharistie bei der Frau aller Völker so sehr im Mittelpunkt, dass parallel zu den Botschaften ab dem Jahre 1958 die sogenannten Eucharistischen Erlebnissen beginnen. Darüber aber nächstes Jahr!
Allen, die in den Bewegungen ‘Vox Populi Mariae Mediatrici’ und ‘Vox Populi Dei’ durch ihre Unterschrift den Hl. Vater um dieses Dogma gebeten haben, sei nochmals herzlich gedankt. Zu ihnen zählen bereits vier Millionen Gläubige, 470 Bischöfe von allen Kontinenten und schon über 40 Kardinäle.
Aber es gibt auch viele, die dagegen sind. Liebe Freunde, das sollt Ihr wissen: Es gibt einflussreiche Kardinäle, nicht wenige Bischöfe, Priester, Theologen, viele Brüder und Schwestern im Glauben, die – menschlich gesehen – aus guten und einsichtigen Gründen nicht für ein neues marianisches Dogma sind. Ihre Überzeugung müssen wir mit Liebe respektieren.
Ob es theologisch richtig ist, Maria Miterlöserin zu nennen, darüber werden die Professoren weiterhin studieren und diskutieren. Um aber zeigen zu können, welch gnadhafte und machtvolle Auswirkung dieses marianische Dogma für Kirche und Welt haben wird, dazu braucht man die Amsterdamer Botschaften.
Ebenso kann man nur durch die Worte der Frau aller Völker begründen, dass die Zeit drängt und Gott dieses Dogma jetzt wünscht. Lasst uns alles tun, was in unseren Möglichkeiten liegt, damit der Hl. Vater möglichst bald diese rettungsbringende Wahrheit feierlich verkünden kann.
Aber Ihr spürt selbst mehr und mehr, dass Eure Unterschrift für das Dogma nicht genügen kann. Die eigentliche Kraft liegt ja darin, dass Ihr mutig und mit Feuereifer mitwirkt am Plan der Liebe, den Maria “Erlösungs- und Friedenswerk” (vgl. 1.04.1951) oder auch “die Weltaktion” (vgl.11.10.1953) nennt.
Bei diesem Erlösungs- und Friedenswerk könnt Ihr alle mitwirken, denn es ist eine weltumspannende Aktion, die vor allem von den Kleinen und Schwachen getragen wird.
Was ist das? Diese Aktion ist ganz einfach und für jeden durchführbar: Bringt dieses Gebetsbildchen oder das Poster mit dem Gebet in Eure Familien, zu Freunden und Bekannten, zu Arbeitskollegen oder in Gebetsgruppen, in Gefängnisse, Altersheime oder Krankenhäuser, denn dort leiden jene, von deren Gebet am meisten Kraft ausgehen wird.
Die Gottesmutter ermutigt die Seherin: “Hast du Angst? Ich helfe doch. Du wirst merken, die Verbreitung erfolgt wie von selbst.” (15.04.1951) “Maria übernimmt die volle Verantwortung dafür.” (4.04.1954)
Ida durfte bereits vor vielen Jahren die Auswirkung der Aktion schauen: “So wie die Schneeflocken über die Welt hintreiben und als eine dicke Schicht auf den Boden niederfallen, so wird das Gebet mit dem Bild sich über die Welt verbreiten und in die Herzen aller Völker eindringen.” (1.04.1951)
Mutter Ida war jahrzehntelang damit beschäftigt, Gebetsbildchen und Botschaften, die mit kirchlicher Druckerlaubnis erschienen waren, weltweit an alle zu versenden, die sie darum baten.
Ein nettes Beispiel über die auffallend rasche Verbreitung des Gebetsbildchens erzählt der niederländische Priester Dr. J. Sanders. Als er sich vor 30 Jahren im Rahmen seiner sprachwissenschaftlichen Studien im islamischen Irak aufhielt, wurde ihm eines Tages ein Bild der Frau aller Völker mit ihrem Gebet unter seine Zimmertüre durchgeschoben: “Ich war sprachlos”, sagte der niederländische Gelehrte.
Zu jenen, die ein Wunder sehen wollen, bevor sie noch für Maria arbeiten, sagt sie: “Wohlan denn …: Geht mit einem großen Feuereifer an dieses Erlösungs- und Friedenswerk, und ihr werdet das Wunder sehen.” (1.04.1951)
Wie die Apostel bei der Brotvermehrung, brauchen auch wir die Gaben Gottes nur auszuteilen. Die Wunder wirkt dann ER. Und Maria weiß die Herzen ihrer Kinder zu berühren.
Versteht Ihr nun, auf welch gnadenvollen Wegen die Mutter aller Völker sich selbst ihr letztes und größtes Dogma vorbereitet? Die von Gott gewollte Aktion ist in diesem jetzigen schweren geistigen Kampf die friedvolle Wegbereitung und unmittelbare Hinführung auf das Dogma.
Es ist gar nicht auszudenken, welche Explosion an Gnade sich ereignen würde, wenn alle vier Millionen, die ihre Unterschrift gegeben haben, auch das Gnadenbild der Frau aller Völker verehren und mit viel Liebe ihr Gebet beten würden, die Ordensleute in ihren Klöstern, die Priester in ihren Pfarreien, die Bischöfe in ihren Diözesen. Lasst uns jetzt dafür arbeiten. Dann werden wir nächstes Jahr, im Jahr des Heiligen Geistes, in dem der 31. Mai auf den Pfingstsonntag fällt, ein herrliches Pfingsten erleben.
Ich bin überzeugt, dass eine Zeit kommen wird, in der sich die Christen ebenso freuen, Pfingsten in Amsterdam zu feiern, wie man heute mit großer Freude für das Osterfest nach Rom pilgert.
Ich danke Euch, liebe Freunde, für Euer aufmerksames Zuhören.
Bron http://www.de-vrouwe.info/es/amsterdam-1997/11116-1997-p-paul-m-sigl
Statistieken
Kloosterkerk Flavigny